Oder willst du, daβ ich komme

Men kan het zich moeilijk voorstellen dat er geen flinke dosis ironie mee gemoeid was toen Françoise Sagan haar roman in 1960 de titel meegaf “Aimez-vous Brahms?” De eerder in zichzelf gekeerde Brahms is nu eenmaal niet echt de lieveling van het grote publiek. Hij heeft niets van de “hemelbestormer” Beethoven, niets van de onpeilbare diepten van Bachs religieuze universum, niets van de glorieuze emotionele subjectiviteit van Wagner, niets van de vederlichte (en – denkt de oppervlakkige luisteraar – voor onmiddellijke consumptie geschikte) transparantie van Mozart… Brahms is de mens geworden degelijkheid, de doordachtheid, de grote ernst… Maar misschien is dat al te gemakkelijke cliché vooral mee in de hand gewerkt door de afbeeldingen van de oude, bebaarde Brahms?

Men vergeet dan toch maar dat de jonge Brahms gulzig de romantiek heeft opgezogen zoals die zich bijna populair ontplooide: hij kende de toenmalige grote bloemlezingen uit de poëzie van verre volkeren, hij speelde als jonge muzikant om den brode in populaire “strijkjes”, ging op tournee met de grote Hongaarse violist Reméniy, dirigeerde grote volkse koren in Detmold en Hamburg, en liet zich (én zijn muziek!) doordríngen door de meest Weense der dansen: de wals (zelfs tot verbazing van zijn critici!). Toen hij dan op zijn dertigste (in 1863) dirigent werd van de beroemde Wiener Singakademie, bleef hij tot aan het eind van zijn leven zeer tevreden in deze stad wonen.

Maar zoals die stad is ook Brahms de gespletenheid zelf. “Der Tod is ein Wiener.” Deze boutade die de Weners graag in de mond nemen, heeft wel opvallende echo’s in wat iemand ooit over de componist beweerde: “Als Brahms vrolijk is, dan zingt hij ‘Das Grab ist meine Freude.’” Van het weinige werk dat doordrong tot wat gemeenzaam de “populaire klassiek” heet, behoren zowel de Hongaarse dansen als het Duits Requiem. Die vergelijking mag dan al klinken als grof geschut, wie toehoort tussen de regels van liederen en tonen moet het wel horen: melancholie kruipt in de subtielste wendingen en de doordachtste dissonanten, in het haast zacht voor zich heen fluisteren van zoveel pianomuziek, in de meest dansachtige onder de koren en liederen, maar in de zwartste droefheid schuilt dan weer vaak een haast onverklaarbare diepe, ingehouden en zeer herkenbare vreugde.

Het concert dat de Camerata Aetas Nova vandaag aanbiedt stapt resoluut doorheen de poort van de volkse romantiek, die der grote gevoelens zoals ze in volkse teksten worden uitgezongen en op volkse ritmes worden gedanst. Brahms maakt ze tot de zijne, kijkt er goedmoedig glimlachend naar en weeft er zijn meest geraffineerde harmonische vondsten doorheen. Wat hij in koren en liederen met een naïef liefdesversje en een eenvoudige gebroken drieklank weet te doen is wonderbaarlijk, spannend, innovatief, én tegelijk onmiddellijk toegankelijk. Contrapuntisch is het even doordacht als Bach, melodisch even begrijpelijk als Mozart, harmonisch even emotioneel gekleurd als Wagner, en als statement even helder als Beethoven.

De titel van ons concert komt uit de eerste der Liebesliederwalzer, maar wie kan het lezen zonder te denken aan de prachtige vriendschap tussen Clara Schumann en Johannes Brahms? Héél Brahms zit in dit zinnetje: niet opdringerig, maar voor de goede hoorder met een veelvoud aan betekenislagen…

Uitvoeringen

Dinsdag 10 mei 2005, 20u30, Grote Aula (Maria Theresiacollege), Leuven

Programma
Vier Quartette, Op.92 (4-stemmig koor en piano)
I O schöne Nacht
II Spätherbst
III Abendlied
IV Warum

Drei Gesänge, Op.42 (6-stemmig koor a capella)
I Abendständchen
II Vineta
III Darthulas Grabegesang

Hongaarse dansen (piano solo, quatre mains)

Zigeunerlieder, Op.103 (4-stemmig koor en piano)
I He, Zigeuner, greife in die Saiten
II Hochgetürmte Rimaflut
III Wiβt ihr, wann mein Kindchen
IV Lieber Gott, du weiβt
V Brauner Bursche führt zum Tanze
VI Röslein dreie in der Reihe
VII Kommt dir manchmal in den Sinn
VIII Horch, der Wind klagt in den Zweigen
IX Weit und breit schaut niemand mich an
X Mond verhüllt sein Angesicht
XI Rote Abendwolken ziehn

(enkele liefdes)liederen (piano en sopraan solo)

Liebeslieder-Walzer, Op.52 (4-stemmig koor en piano, quatre mains)
I Rede, Mädchen, allzu liebes
II Am Gesteine rauscht die Flut
III O die Frauen!
IV Wie des Abends schöne Röte
V Die grüne Hopfenranke
VI Ein kleiner, hübscher Vogel
VII Wohl schön bewandt war es
VIII Wenn so lind dein Auge mir
IX Am Donaustrande
X O wie sanft die Quelle
XI Nein, es ist nicht auszukommen mit den Leuten
XII Schlosser auf!
XIII Vögelein durchrauscht die Luft
XIV Sieh, wie ist die Welle klar
XV Nachtigall, sie singt so schön
XVI Ein dunkeler Schacht ist Liebe
XVII Nicht wandle, mein Licht
XVIII Es bebet das Gesträuche